Voor het eerst in Nederland: psychologische autopsie toegepast voor meer kennis over zelfdoding door jongeren onder 20 jaar.
Aanleiding
In 2017 stierven 81 jongeren tussen 10 en 20 jaar oud door zelfdoding. Welke factoren speelden een rol bij deze uiterst droevige gebeurtenissen? Voor het eerst in Nederland is een psychologische autopsie in wetenschappelijk onderzoek toegepast om hierin meer inzicht te krijgen. Onder auspiciën van 113 Zelfmoordpreventie deed een brede werkgroep onder leiding van professor Arne Popma in opdracht van het ministerie van VWS onderzoek onder nabestaanden van de jongeren die in 2017 overleden door zelfdoding. Nabestaanden van 35 van de 81 overleden jongeren werkten aan dit onderzoek mee. In totaal waren dat 104 ouders, broers en zussen, vrienden, docenten en hulpverleners.
Adolescentie
Uit het onderzoek komt een beeld naar voren van jongeren die meer dan gemiddeld worstelden met zichzelf en met grote levensvragen. Jongeren kregen vaak aan het begin van de middelbare school last van psychiatrische, psychosociale en emotionele problemen, waren zoekende in de acceptatie van hun seksuele identiteit of leden onder de gevolgen van seksueel of fysiek geweld of gepest worden. Door de stapeling van deze factoren hadden deze jongeren problemen in het onderhouden van sociale relaties. Bij de overleden jongeren waren er regelmatig gespannen thuissituaties. Jongeren namen op sociale media een suïcidale identiteit aan die werd versterkt door de algoritmes van sociale media en door het delen van suïcidale uitingen met andere kwetsbare jongeren.
School
Hoewel de jongeren allemaal een unieke aanloop naar de zelfdoding hadden, waren er binnen het onderzoek groepen jongeren met vergelijkbare problemen op school. Een patroon werd gevonden van onzekere meisjes met een perfectionistische instelling. Ze kregen psychische problemen, verzuimden school en kwamen steeds meer in een negatieve spiraal terecht. Een tweede patroon betrof een groep jongeren, vooral jongens, met een diagnose zoals autisme, ADHD en dyslexie. Zij hadden weinig aansluiting met leeftijdsgenoten en docenten en moesten afstromen naar speciaal onderwijs.
Zorg
22 Jongeren (63%) waren in beeld bij de zorg op moment van overlijden. Bij 17 jongeren was er sprake van één of meerdere psychiatrische diagnose(n) en 14 jongeren hadden complexe problematiek. Ouders waardeerden de individuele inzet van hulpverleners maar uitten kritiek op het systeem. De jongeren met complexe problematiek konden moeilijk passende zorg vinden en belandden daarbij vaak in een vicieuze cirkel van aanmelding, wachtlijsten, diagnostiek, afwijzingen en verwijzing. Ouders voelden zich vaak onvoldoende gehoord en betrokken bij de hulpverlening. Een belemmerende factor voor het betrekken van ouders was de interpretatie van de privacywetgeving door hulpverleners.
Voornaamste conclusie: jongeren raken het contact met naasten en hulpverlening kwijt
De verhalen van de overleden jongeren zijn schrijnend en tonen een patroon: door de jaren heen ontstond er een verdiepende kloof tussen de jongere die in de problemen raakte en diens omgeving. De onderzoeksgroep concludeert dat naasten en professionals met elkaar nieuwe vormen van samenwerking moeten ontwikkelen. Aanbevolen wordt een netwerk- aanpak, waarbij hulpverleners, naasten en andere betrokkenen uit het leven van de jongeren samen acteren en met elkaar de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en zorg dragen. Ook scholen zijn belangrijk in het signaleren van psychische problematiek en het voorkomen van kopieergedrag na een suïcide. De onderzoeksgroep adviseert het onderwijsveld expliciet beleid te ontwikkelen gericht op het signaleren en voorkomen van suïcidaal gedrag bij hun adolescente leerlingen en adequate opvang na een zelfdoding te realiseren. Ook adviseert de onderzoekscommissie dat een psychologische autopsie structureel wordt georganiseerd om te leren van elke zelfdoding door een jongere.